Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2829

Datum uitspraak1999-01-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34188
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 februari 1998 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 240.933,--. Aan heffingsrente is f 5.070,-- in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd voor zover deze de aanslag betreft en heeft de beschikking inzake de heffingsrente vernietigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende van H B.V. ontvangen betaling haar grond vindt in de door belanghebbende in de uitoefening van zijn dienstbetrekking bij G B.V. geleverde arbeidsprestaties, zodat die betaling tot belanghebbendes inkomsten uit arbeid moet worden gerekend. Belanghebbendes stelling dat de betaling overwegend berustte op sympathie van de directeur van H B.V., of op andere buiten die dienstbetrekking gelegen persoonlijke omstandigheden, heeft het Hof niet aannemelijk geacht. 3.2. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip loon uit dienstbetrekking in artikel 22, lid 1, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in verbinding met artikel 22, lid 2, letter a, van die wet en omtrent het verband dat dient te bestaan tussen de van een derde genoten bevoordeling en de dienstbetrekking. Het kan voor het overige, als van feitelijke aard en in het licht van het over en weer gestelde geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Zowel middel I als middel II faalt. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 20 januari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.